Hüseyin Baybaşin (Lice, Turkije, 25 december 1956) is een Koerdische crimineel die momenteel een levenslange gevangenisstraf uitzit in Nederland. Over de achtergrond van Baybaşin is onduidelijkheid, volgens justitie is Baybaşin een crimineel die aan het hoofd stond van een criminele organisatie die zich vooral bezighield met drugssmokkel maar ook niet op zag tegen afpersing en moord. Baybaşin zelf stelt dat hij een respectabel zakenman is. Vast staat dat Baybaşin in zijn jeugd werd opgeleid in dienst van de Turkse staat en werkzaam was als politiek-economisch functionaris binnen de Turkse overheid. Baybaşin stelt dat hij in deze functie kennis heeft genomen van illegale activiteiten van hoge Turkse overheidsfunctionarissen zoals de handel in drugs. Volgens de Turkse overheid stapte Baybaşin eind jaren ’70 van sigarettensmokkel over op het smokkelen van drugs. Baybaşin werd in 1984 in Londen gearresteerd en veroordeeld tot 12 jaar cel wegens drugssmokkel, na drie jaar werd hij uitgeleverd aan Turkije waar hij direct werd vrijgelaten. Eenmaal weer vrij man in Turkije weigerde Baybaşin naar eigen zeggen om verdere geheime activiteiten voor de Turkse staat te verrichten. Baybaşin werd zich bewust van zijn Koerdische achtergrond en ging zich inzetten voor de Koerdische zaak. Dit is in Turkije een verboden activiteit en Baybaşin werd het slachtoffer van willekeurige strafvervolgingen en marteling. Begin jaren ’90 ontvluchtte Baybaşin Turkije en tot aan zijn arrestatie in 1998 zette Baybaşin zich in binnen de Koerdische beweging, de PKK. Zo ondersteunde hij de PKK financieel en was hij één van de oprichters van het in Brussel gevestigde Koerdische parlement in ballingschap.
Politiek asiel en arrestatie
In 1995 kwam Baybaşin in Nederland terecht waar hij politiek asiel aanvroeg, de Turkse overheid zou hem willen vermoorden vanwege zijn betrokkenheid bij de Koerdische afscheidingsbeweging, aldus Baybaşin. Ook zou hij teveel weten over betrokkenheid van Turkse autoriteiten bij smokkel van verdovende middelen, moord, geweldpleging, ontvoering en afpersing. Hetzelfde jaar (1995) verzocht Turkije Nederland om uitlevering van Baybaşin. De rechter verbood de uitlevering op 28 oktober 1997 omdat Baybaşin gemarteld was en er gevaar was dat hij weer gemarteld zou worden vanwege zijn betrokkenheid bij de Koerdische zaak. Op 27 maart 1998 werd hij in Nederland gearresteerd op verdenking van onder andere het leidinggeven aan een criminele organisatie en drugshandel. Baybaşin zat jaren in voorarrest omdat het openbaar ministerie de zaak moeilijk rond kreeg, zo betwistte Baybaşin onder andere het bewijsmateriaal. Op 30 juli 2002 werd Baybaşin na een langdurig en spraakmakend proces veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor moord, gijzeling en drugshandel. Baybaşin vocht zijn veroordeling aan omdat deze grotendeels was gebaseerd op taps van telefoongesprekken, Baybaşin beweerde dat de taps en de transcripties waren gemanipuleerd. De advocaten van Baybaşin verzochten om de originele bandopnamen van de afgeluisterde telefoongesprekken, zodat ze konden nagaan of de tapverslagen gemanipuleerd waren. Dit verzoek werd afgewezen. Het Hof in Den Bosch bevestigde de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep op 7 oktober 2004, waarmee de levenslange gevangenisstraf van Baybaşin bleef staan. Baybaşin ging in cassatie doch dit beroep werd door de Hoge Raad verworpen.
Aangifte tegen Nederlandse ambtenaren
Ook na zijn veroordeling in hoger beroep ontkende Baybaşin schuldig te zijn aan de feiten waarvoor hij veroordeeld was. Hij zei het slachtoffer te zijn van een complot tussen de secretaris-generaal van het ministerie van justitie Joris Demmink en de Turkse overheid. Demmink zou het strafproces tegen Baybaşin onder druk van Turkije beïnvloed hebben omdat de Turken Demmink chanteerden met seksuele escapades met jonge jongens. In april 2007 deed Baybaşin aangifte tegen Demmink wegens het beïnvloeden van zijn strafzaak en seks met minderjarigen, ook deed hij aangifte tegen een officier van justitie die eveneens de strafzaak had beïnvloed. Na een intern (niet openbaar) onderzoek besloot het openbaar ministerie om Demmink niet te vervolgen. Het onderzoek had uitgewezen dat er geen sprake was van enig strafbaar feit, aldus het OM. De aangifte was volgens het OM grotendeels gebaseerd op een ‘mysterieus’ aanvullend rapport dat volgens de advocaten van Baybaşin afkomstig was van de Turkse overheid. Volgens het OM konden de advocaten van Baybaşin geen duidelijkheid verschaffen over de authenticiteit van het document en was het onduidelijk wie de opstellers van het rapport waren. Deze beweringen werden door de advocaten van Baybaşin bestreden.
Advocaten vragen Hof om strafvervolging in te stellen
De advocate van Baybaşin beweerde dat het OM ernstig tekort was geschoten en dat het onderzoek – voor zover daar al sprake van was – niet deugde. Zij startte in mei 2008 een artikel 12-procedure tegen de Staat bij het gerechtshof in Den Haag. In een artikel 12-procedure wordt geëist dat het openbaar ministerie iemand vervolgt. Baybaşins advocate vroeg het Hof het OM te dwingen tot strafrechtelijke vervolging van Demmink en de Bredase officier van justitie Hillenaar. Beiden zouden schuldig zijn aan de onterechte veroordeling van Baybaşin, aldus de advocate. Op 17 oktober 2008 verklaarde het Haagse Hof Baybaşin niet-ontvankelijk in de klacht tegen Demmink omdat Baybaşin zelf geen slachtoffer was van seksueel misbruik door Demmink en dus geen belanghebbende was. Andere door Baybaşin aangevoerde feiten tegen zowel Demmink als Hillenaar werden door het Hof van tafel geveegd als zijnde ongegrond, onvoldoende concreet en/of onvoldoende onderbouwd.